Afstudeerscriptie, Wat zijn de barrières voor leerlingen om te sporten
Onderzoeksartikel
Hoofdfase 3, leerroute 2011-2012
Niveau 3: Tactisch / Strategisch
Wat zijn de barrières die leerlingen, in de leeftijdscategorie 8 t/m 12 jaar van basisschool Mon Plaisir te Aruba, ervaren om te bewegen?
Studentnaam:
-----
Studentnummer:
-----
Docent:
------
Klas:
ALO-VH03
Datum:
23 december 2011
Voorwoord
De scriptie die voor u ligt is geschreven in het kader van mijn afstudeeropdracht voor de studie Academie voor Lichamelijk Opvoeding en wordt geschreven en uitgevoerd in Oranjestad, Aruba. Hier ben ik aan de slag gegaan op de basisschool ‘Mon Plaisir’ en heb ik onderzoek gedaan naar de barrières die leerlingen in de leeftijdscategorie 8 t/m 12 jaar ervaren om te bewegen, gedurende vijf maanden.
Ten eerste wil ik ----- en ------ bedanken voor hun begeleiding tijdens mijn afstuderen. Ik heb veel feedback en inzichten verkregen tijdens het maken van het onderzoeksartikel. Verder wil ----- bedanken voor de begeleiding vanuit Nederland.
Ik heb met veel plezier aan het onderzoeksartikel gewerkt voor basisschool Mon Plaisir. Ik hoop hiermee een bijdrage te hebben geleverd voor de school en al haar leerlingen ter bevordering van het beweeggedrag.
-----, Oranjestad, 23 december 2011
Inhoudsopgave
Voorwoord
Summary
Samenvatting
1 Inleiding
1.1 Aanleiding…………………………………………………… Blz.
1.2 Opbouw van de scriptie……………………………………… Blz.
2 Theoretisch kader
2.1 Algemene gezondheid Arubaanse bevolking…………………. Blz.
2.2 ASE-model…… ……………………………………………… Blz.
2.3 Barrières……………………………………………………… Blz.
2.3.1 Ouders……………………………………………… Blz.
2.3.2 School……………………………………………… Blz.
2.3.3 Leefomgeving……………………………………… Blz.
2.3.4 Overige factoren…………………………………… Blz.
2.4 Motivatie om te sporten……………………………………… Blz.
2.5 Onderzoeksvraag, deelvragen en hypothese………………… Blz.
3 Methode
3.1 Onderzoekssample…………………………………………… . Blz.
3.2 Instrumenten…………………………………………………… Blz.
3.2.1 Inhoud vragenlijsten…………………………………. Blz.
3.2.2 Proces vragenlijsten………………………………… Blz.
3.3 Dataverwerking / Data-analyse………………………………… Blz.
4 Resultaten
4.1 Resultaten leerlingen……………………………………………Blz.
4.1.1 Barrières voor leerlingen…………………………… Blz.
4.1.2 Motivatie voor leerlingen……………………………. Blz.
4.2 Resultaten ouders………………………………………………. Blz.
5 Conclusie
5.1 Conclusie……………………………………………………… Blz.
5.1.1 Conclusie vanuit de leerlingen……………………… Blz.
5.1.2 Conclusie vanuit de ouders………………………… . Blz.
6 Discussie
6.1 Discussie……………………………………………………… Blz.
7 Aanbevelingen
7.1 Aanbevelingen…………………………………………………. Blz.
Literatuurlijst
Bijlage 1 Oriënterend interview (1)
Bijlage 2 Oriënterend interview (2)
Bijlage 3 Vragenlijst leerlingen
Bijlage 4 Vragenlijst ouders
Bijlage 5 Begeleidende brief
1 Inleiding
Aanleiding
Een gezonde leefstijl is een van de grootste problemen op Aruba.
Uit de gezondheidsdata van het Ministerie van Volksgezondheid & Sport is gebleken dat 27% van de kinderen (lagere schoolleeftijd) nooit of minder dan 1 keer per week aan sport doen (Ministerie VS Aruba, 2011). Daarbij toont de grootste literatuurstudie van Aruba aan dat het energieverbruik te laag is in verhouding tot de energieconsumptie, of wel een te laag bewegingspatroon (Kappel, 1994).
Als reactie op deze ongezonde leefstijl heeft Aruba, tijdens de tweede dag van de “Pan-American Conference On Obesity”, de “Aruba Decleration – a call for converted action – on Obesity” getekend. Hierin staat beschreven dat Aruba beleid wil vormen om obesitas, met name bij kinderen, aan te pakken. Hierbij ziet men preventie als rode draad om obesitas te stoppen.
Aruba wil meer samenwerking tussen verschillende organisaties om factoren die obesitas veroorzaken positief te beïnvloeden. Dat wilt zeggen: een dusdanige verandering teweegbrengen, waarbij een positieve energiebalans en een excessieve gewichtsverlaging als gevolg ontstaan.
Ten tweede wil de Arubaanse regering de mensen erop wijzen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen gezondheid en die van de kinderen (Visser, 2011). Hierbij kan de docent LO een belangrijke rol spelen om kinderen bewust te maken van een gezonde leefstijl; ofwel voldoende beweging.
Uit bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat met name overconsumptie in combinatie met onvoldoende beweging invloed heeft op de Arubaanse ongezonde leefstijl.
Daar de algemene factoren die de Arubaanse gezondheid beïnvloeden bekend zijn, heerst er echter nog wel onduidelijkheid over precieze oorzaken.
Vanwege deze onduidelijkheid zal er onderzoek worden verricht op basisschool “Mon Plaisir”. Binnen “ Mon Plaisir” is nog geen onderzoek gedaan over de mogelijke barrières die de leerlingen ervaren om te bewegen. Wel heeft er een interview plaatsgevonden met de onderdirecteur, waarin de mogelijke barrières aan bod komen. Deze barrières zijn omschreven aan de hand van eigen observatie op de school.
Uit het oriënterende interview (zie bijlage 1) is het belang van het onderzoek aangegeven voor “Mon Plaisir”. Voorafgaand aan het opzetten van buitenschoolse activiteiten is het belangrijk om te weten welke barrières de leerlingen ervaren om te bewegen buiten school. Vanuit deze positie kan er rekening worden gehouden door hier op in te spelen. Denk bijvoorbeeld aan het aanbieden van een naschoolse opvang, indien de ouders hun kinderen bijvoorbeeld niet kunnen halen / brengen op een bepaald tijdstip.
De basisschool streeft erna om de eerste “Gezonde school” te worden van Aruba, hetgeen aangeeft dat het van uiterste belang is om het project te laten slagen, aangezien “Mon Plaisir” als pilotschool dient. Daarmee is de volgende doelstelling tot stand gekomen:
“Het onderzoek zal bijdragen in het verbeteren van het beweeggedrag van de kinderen op basisschool “ Mon Plaisir”. Deze bijdrage zal in de vorm van buitenschoolse activiteiten worden gecreëerd.”
Daarbij is de centrale vraagstelling geformuleerd ten behoeve van de basisschool “Mon Plaisir”:
“Het in kaart brengen van de verschillende barrières die invloed hebben op het beweeggedrag, van de leerlingen in de leeftijdscategorie 8 t/m 12 jaarvan bassischool Mon Plaisir te Aruba”.
1.2 Opbouw van de scriptie
Het eerste hoofdstuk is een inleiding en bevat informatie over het hoe en waarom van het onderzoek.
Hoofdstuk 2 zal bestaan uit het theoretische kader, waarin de theorie over het onderwerp naar voren komt. Voortvloeiend uit het theoretisch kader zal de probleemstelling, vraagstelling en doelstelling worden beschreven.
In hoofdstuk 3 zal de methode worden beschreven over de manier die gebruikt wordt om gegevens te verzamelen, zoals vragenlijsten. Vanuit deze positie kan er worden weergegeven hoe de doel- en vraagstelling van de scriptie zijn onderzocht.
Hoofdstuk 4 geeft de belangrijkste resultaten van het onderzoek weer.
In hoofdstuk 5 wordt de conclusie beschreven over de deelvragen die beantwoordt kunnen worden door middel van het literatuuronderzoek. Daarnaast zullen de overige vragen kunnen worden beantwoord door de resultaten te analyseren.
In hoofdstuk 6 zal de discussie worden beschreven, waarbij er een relatie wordt gelegd tussen de conclusie en het theoretisch kader. Tevens een beschrijving van de praktische relevantie en de begrenzing van de studie. Tot slot suggesties voor een vervolgonderzoek.
In hoofdstuk 7 zullen de aanbevelingen omschreven worden die het probleem kunnen tegengaan en welke (realistische) stappen hiervoor moeten worden ondernomen.
2 Theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt er een beschrijving gegeven van de relevante theoretische kennis die er bekend is over de algemene gezondheid van Aruba, mede als het ASE-model, de barrières die er voor kinderen kunnen zijn om te bewegen en de motivatie om te bewegen. Hier zal de onderzoeksvraag met bijbehorende deelvragen uit voortvloeien en zal de onderzoeker afsluiten met een verwachte hypothese.
2.1 Algemene gezondheid Arubaanse bevolking
Er zijn al verschillende onderzoeken naar de gezondheid van de Arubaanse bevolking verricht. Hieronder zal een samenvatting worden geven van de uitkomsten van deze onderzoeken.
Allereerst kampt 80% van de Arubaanse bevolking met overgewicht. Naarmate de leeftijd toeneemt, hoe groter de kans is op ernstig overgewicht (Kappel, 2005). Daarbij heeft38% van de Arubaanse jongeren (12-17 jaar) te kampen met overgewicht en obesitas (Ministerie VS Aruba, 2011). Verder is er onderzoek verricht bij kinderen in de leeftijd van 6 t/m 14 jaar, waarbij in kaart is gebracht dat er teveel wordt gegeten (Kappel, 2001).
Bovendien is een ‘Body Mass Index’ (BMI) van boven de 30 al geconstateerd bij 38% van de inwoners van Aruba. Dit geeft aan dat zij in de categorie ‘obesitas’ vallen, hetgeen een gevaar voor de gezondheid is.
Overgewicht en obesitas zijn zodoende maatschappelijke problemen geworden.
Verder is er middels onderzoek door het Ministerie van VS gekeken naar de samenhangende factoren van onvoldoende bewegen in combinatie met een slecht voedingspatroon. Hieruit is gebleken dat beide ver onder de norm zijn, waaruit de conclusie is getrokken dat er op Aruba behoefte is aan een gezondheidsprogramma, te beginnen bij de basisscholen (Visser, 2001).
Er zijn namelijk aanzienlijke gevolgen die voortvloeien uit een ongezonde leefstijl. Denk hier bij aan lichamelijke gevolgen (hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk), sociale gevolgen (depressief, vermijding sociaal contact), psychologische gevolgen (negatief zelfbeeld, verminderd zelfvertrouwen), etc. (De Jager, 2008).
De overheid heeft op dit moment echter geen budget om dit gezondheidsprobleem aan te pakken. De richting die Aruba in de toekomst zal ontwikkelen is bepalend voor de algemene gezondheid van de bevolking (Ministerie VS Aruba, 2011).
Zoals de centrale vraagstelling al aangaf zal in dit onderzoek getracht worden de barrières die de betreffende doelgroep ervaart met betrekking tot beweging in kaart te brengen. Idealiter biedt dit onderzoek ook de Arubaanse bevolking handvaten aan om bovenstaande problematiek te tackelen. Zodoende wordt de Arubaanse gezondheid in de toekomst positief beïnvloed.
Wanneer er (sport)activiteiten aangeboden worden, door een docent LO, zal er deels rekening moeten worden gehouden met het gedrag van de kinderen. Om het gedrag van kinderen te verklaren ten aanzien van (bijvoorbeeld) sportactiviteiten kan men gebruik maken van het ASE- model dat is gebaseerd op de theorie van Fishbein & Aizen en inzichten van Bandura (zie figuur 2.1).
In dit model zijn drie gedragsdeterminanten aanwezig, waar men een deel van het gedrag van kinderen mee kan verklaren. Deze drie determinanten hebben betrekking op: Attitude, Sociale invloed en Eigen effectiviteit. Met Attitude bedoelt men de houding van een persoon ten opzichte van een bepaald gedrag, hoe positief staat iemand ten aanzien van het gedrag (De Vries, 1988).
Het ontwikkelen van een positieve attitude is een van de belangrijkste factoren die een rol spelen voor het deelnemen aan lichamelijk activiteit, met name tijdens de kinderjaren (Hicks et. al., 2001). Bij kinderen speelt vooral het gevoel (affectieve component) dat ze hebben ten aanzien van de sport en niet zo zeer het gezondheidsmotief (cognitieve component). Het gaat er bij jeugdigen meer om dat ze bewegen of sporten leuk vinden om te doen en dat ze zich fit voelen en sociale contacten opdoen dan dat ze later minder kans op ziektes hebben (De Vries, 2005).
Onder sociale invloed verstaat men hoe positief de omgeving staat ten aanzien van het gedrag (voor- en nadelen). Het sport- en beweeggedrag van kinderen kan in zekere mate beïnvloed worden door de sociale omgeving. De sociale omgeving die veel invloed kan uitoefenen op het gedrag bestaat vooral uit ouders en vrienden. Het blijkt dat een sportgeoriënteerde instelling en het sportieve gedrag van de ouders een grote rol speelt bij de sportparticipatie van hun kinderen.
De soort activiteit afstemmen op de wensen van ouders kan een rol spelen tot deelname van de kinderen hieraan (De Vries, 2005).
Met deze drie determinanten, ASE, kan men deels verklaren wat de intentie is van kinderen om een bepaald soort gedrag te vertonen. In dit geval is dat het gedrag ten aanzien van deelname aan sportactiviteiten (De Vries, 1988).
ASE-Model
Figuur 2.1
Het is hierbij van belang dat het gedrag en de determinanten zo specifiek mogelijk worden omschreven, om zo beter het gedrag te kunnen verklaren. Bijvoorbeeld: “Ik ga vijf keer per week een uur voetballen” is specifieker dan “Ik ga soms voetballen”. In het model wordt er vanuit gegaan dat andere factoren, ook wel de externe variabelen genoemd, geen directe invloed hebben op het gedrag, dit geldt alleen via de determinanten (De Vries, 2005).
Het geslacht heeft bijvoorbeeld niet direct invloed op het gedrag, maar wel indirect. Een voorbeeld in de verschillen in attitude hierbij kunnen zijn dat jongens bewegen om fit te zijn en meisjes bewegen om af te vallen. Ook kan hierbij gedacht worden aan ‘typische’ mannen- en vrouwensporten, zoals American footbal voor mannen en ballet voor vrouwen. American footbal zou een omgeving zijn voor meisjes / vrouwen die dit (sneller) zouden afkeuren.
Uiteindelijke vormen deze drie determinanten de intentie.
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de persoonskenmerken van kinderen in relatie tot lichamelijke activiteit. Uit onderzoek naar associaties tussen de persoonskenmerken en lichamelijke activiteit werden geen tot zwakke significanties gevonden (Taylor et al., 1994). Ook uit een vergelijkbaar onderzoek kwam naar voren dat persoonskenmerken zoals prestatiegerichtheid, stresstolerantie, zelfvertrouwen en onafhankelijkheid weinig invloed hebben op de mate van lichamelijke activiteit van kinderen (Sallis et al., 1992).
De intentie is de bedoeling om het uiteindelijke gedrag daadwerkelijk te vertonen. De barrières en motorische vaardigheden spelen een rol in de relatie tot de intentie en het uiteindelijke gedrag dat ze zullen vertonen. De vaardigheden kunnen het bijvoorbeeld niet toelaten om het gedrag te vertonen, omdat deze er bijvoorbeeld simpelweg niet zijn. Er zijn verschillende barrières die in de weg kunnen staan zoals de ouders, toegankelijkheid van faciliteiten, gebrek aan tijd, gebrek aan financiële middelen, weersomstandigheden, veiligheid, etc.
In de volgende paragraaf zullen de barrières uitgebreid worden besproken.
2.3 Barrières
Zoals eerder vermeld kunnen de barrières de relatie beïnvloeden tussen de intentie en het daadwerkelijke gedrag. Er zijn drie factoren die deze barrières kunnen vormen bij het uitvoeren van de gedragsverandering (Sassen, 2007).
VB: Een leerling wil heel graag voetballen, maar merkt dat hij hierdoor snel moe wordt en stopt. Als dit het geval is, dan zal de leerling zijn intentie omzetten naar een negatieve intentie en mogelijk overwegen om te stoppen.
De externe omstandigheden waar de leerling geen invloed op heeft
Door de interne en externe barrières te onderzoeken en de mate waarin deze kunnen worden beïnvloedt, kan men kijken hoe deze barrières vertaald kunnen worden naar een positieve beïnvloeding met betrekking tot de leefstijl van leerlingen. Dit kan men terug zien in bovenstaande voorbeelden.
Uit een onderzoek van het NCIS Instituut, uitgevoerd in Nederland, is onderzocht wat de jeugd beweegt. De mate waarin kinderen deelnemen aan sport- en bewegingsactiviteiten hangt af van verschillende factoren, hetgeen ook voor een deel genetisch bepaald is. Psychologische factoren, interpersoonlijke invloeden, omgevingsfactoren en maatschappelijke factoren spelen hierbij o.a. een rol.
Dit geeft tevens perspectief om in de toekomst mogelijke interventies te ontwikkelen die erop gericht zijn om deze barrières tegen te gaan om zodoende de leerlingen (meer) te laten bewegen.
Eerder benoemd sociaal aspect met betrekking tot de ouders zal in de volgende sub paragraaf verder worden uitgewerkt. In de daarop volgende sub paragrafen zullen verdere barrières worden omschreven die van invloed kunnen zijn op de kinderen om te bewegen.
2.3.1 Ouders
Uit de resultaten van het onderzoek van Frelier en Janssens (2007)is gebleken dat de belangrijkste invloeden op het sport- en beweeggedrag van de kinderen komen vanuit de ouders. Zij nemen een belangrijke plaats in het leven van jonge kinderen en zijn in staat om een grote bijdrage te leveren om hun kinderen te stimuleren tot sport en bewegen. Zij kunnen, zoals eerder gezegd, de kinderen ‘faciliteren’, enthousiasmeren, aansporen of zelfs verplichten (regels opstellen) om actief te worden of te blijven.
Dit laatste geldt bijvoorbeeld door grenzen te stellen aan de tijd die kinderen besteden aan computeren of T.V. kijken en ze aansporen tot een actievere tijdsbesteding. Het faciliteren heeft niet alleen te maken met de mogelijkheden die zij hebben op financieel gebied, maar ook qua tijd. Hiermee wordt bedoeld “tijd om kinderen te halen of brengen naar sport- en / of beweegactiviteiten” (Frelier, 2007).
Terugkomend op het onderzoek van Frelier en Janssens (2007) spelen ook de sociaal-culturele factoren een rol, er is namelijk gebleken dat het van invloed is als ouders een hoog inkomen en / of hoog opleidingsniveau hebben. Zij doen namelijk meer aan sport door het verschil in leefstijl. Ook op Aruba is gebleken dat personen met een lagere opleiding tweemaal meer klachten hebben dan degene die hoger zijn opgeleid (Ministerie VS Aruba, 2011).
Op het gebied om te bewegen speelden de sociaaleconomische factoren geen rol. Dit is gebleken uit de resultaten van de vragenlijst, waarbij negen van de tien leerlingen de vraag: “Ik sport niet, omdat het te duur is” met onjuist heeft beantwoord (Frelier, 2007). Dit kan afhangen van verschillende factoren zoals het inkomen per bevolkingshoofd en koopkracht (van Schaaijk, 2004).
Uit onderzoek is gebleken dat er verschillen bestaan tussen de wijze waarop vaders en moeders het bewegingsgedrag kunnen beïnvloeden van hun kinderen. Het sportieve voorbeeldgedrag van de moeder zou zowel de meisjes als de jongens beïnvloeden, terwijl het gedrag van de vader alleen bij de jongens werkt. Tevens zouden de moeders een sterkere invloed hebben als rolmodel dan de vaders (Elling, 2007).
Ook kunnen ouders hun kinderen tot sport en bewegen stimuleren zonder daarbij zelf als rolmodel te fungeren. Het komt zelfs voor dat sportdeelname van kinderen leidt tot sportbetrokkenheid van ouders (Jambor, 1999). In het geval dat ouders ook participeren aan sport en bewegen zal er (meer) ondersteuning aanwezig zijn (Martine & Dodder, 1991), hetgeen een positief effect heeft op de motivatie van kinderen om te sporten.
Hierdoor ontwikkeld het kind een positief beeld van zijn / haar eigen beeld van de fysieke mogelijkheden (Douglas & Martine, 1991). Echter bestaat er over de aanmoediging ook een kans dat het zal uitpakken met een negatief effect (Woolger & Power, 1993). Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de aanwijzingen die gegeven worden, zij kunnen namelijk eindeloos aanwijzingen geven of alleen waar het kind erom vraagt.
Het negatieve effect zit in het feit dat kinderen dit als controleren kunnen ervaren, terwijl te weinig aanwijzingen ook (afhankelijk van het kind) ook ervaren worden als ‘niet goed’ (Woolger & Power, 1993).
2.3.2 School
Ook de individuele motivatie speelt een belangrijke rol om wel of niet te bewegen. Hierbij kan er gekeken worden op de scholen of er een gevarieerd aanbod is, omdat er voor een optimaal bereik, dit wel verwezenlijkt dient te worden. Kinderen hebben uiteenlopende voorkeuren en het is belangrijk om hier op in te spelen. Dit kan o.a. door rekening te houden met de inrichting van het schoolplein en de vormgeving van het bewegingsonderwijs.
Hiermee kan bevorderd worden dat meer kinderen met meer plezier kunnen sporten en bewegen (Frelier, 2007). Ook het aantal lesuren gym is hierbij van belang, omdat je niet kunt verwachten dat een gymleraar in gemiddeld anderhalf à twee uur per week de leerlingen kan aanzetten tot een actievere levensstijl. Het is afhankelijk hoeveel aandacht de school hieraan geeft voor een aanzienlijk resultaat (Stegeman, 2007).
Uit onderzoek is gebleken dat scholen met een vakleerkracht voor het bewegingsonderwijs, of andere schoolsportactiviteiten, een positief effect bewerkstelligen op het beweeggedrag van de leerlingen (Lenthe, 2006).
Er is ook onderzoek gedaan naar de verschillen tussen leerlingen op het gebied van sportiviteit. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen participerende leerlingen op een sportactieve en een niet sportactieve school. Uit de resultaten is een significant verschil gevonden tussen leerlingen die al actief zijn in de sport, tussen beide scholen, en welke niet. De leerlingen die sportactief zijn en afkomstig zijn van de sportactieve school nemen vaker deel aan sportactiviteiten buiten school en zijn meer intrinsiek gemotiveerd om te sporten (Beth, 2008).
Bovenstaande onderzoeken geven aan dat de school in bepaalde mate invloed kan hebben op het beweeggedrag van de kinderen.
2.3.3 Leefomgeving
Naar de invloed van de leefomgeving van het sport- en beweeggedrag van kinderen zijn verschillende onderzoeken gedaan (Frelier, 2007). Denk hierbij aan de aanwezigheid en kwaliteit van sportverenigingen, de inrichting van de wijk, sociale veiligheid, staat en onderhoud van de voorzieningen, etc. Uit onderzoek is gebleken dat de stijging in de hoeveelheid zittende activiteiten een nauwe samenhang heeft met de leefomgeving, dat wil zeggen de mate van kindvriendelijk, waarbij aspecten aan bod komen zoals veiligheid en onderhoud (Story, 2001).