<
>
Download
Genre/category

Summary
Biology

University, School

Alkwin, Uithoorn

Grade, Teacher, Year

NVT, Zonneveld, 2018

Author / Copyright
Dominique C. ©
Metadata
Price 7.40
Format: pdf
Size: 0.18 Mb
Without copy protection
Rating
sternsternsternstern_0.2stern_0.3
ID# 78682







Hormonen regelen de Ca2+ concentratie van het bloed via een negatieve feedback. De hormoonproducerende cellen van de schildklier en bijschildklieren zijn de receptoren van deze regelkring en o.a. de botten zijn de effectoren.

Je botten passen zich aan de omstandigheden aan. Osteoclasten breken een deel van het bestaande bot af. Osteoblasten vormen nieuw botweefsel. Groeihormoon en groeifactoren regelen de activiteit van deze cellen. Osteoblasten maken eiwitten die het collageen versterken met Ca2+. Een osteocyt is een botcel die niet erg actief meer is.

De groeispurt in de puberteit is te danken aan de geslachtshormonen. Testosteron en oestrogenen stimuleren de groei van botten. De productie van oestrogenen schommelt tijdens elke menstruatiecyclus. Oestrogenen remmen de productie van groeifactoren zodat er minder actieve osteoclasten zijn. Oestrogenen kunnen ook de activiteit van osteoclasten remmen en hen aanzetten tot apoptose.

Veel oestrogeen zorgt voor veel botgroei. Osteoporose is botafbraak, bij een tekort aan oestrogeen.

Download Homeosta­se und Verhalte­n: Biologie Toetswee­k 3 Zusammen­fassung
• Click on download for the complete and text
• This is a sharing plattform for papers
Upload your paper and receive this one for free
• Or you can buy simply this text


Alarmsignalen zoals kou komen bij de hypothalamus binnen. TRH uit de hypothalamus stimuleert de hypofyse tot afgifte van TSH. TSH zorgt voor afgifte van het schildklierhormoon, thyroxine. Ze zijn vetachtig. Via receptoren gaan ze de cel binnen en stimuleren ze de vetverbranding: je lichaam warmt op.

De hypothalamus en hypofyse zorgen bij een stijging van thyroxine voor een negatieve terugkoppeling. Ook de stofwisselingssnelheid wordt beïnvloedt door thyroxine. BPA beïnvloedt bij hoge concentraties het transport van thyroxine in het bloed, waardoor de thyroxinewaarde stijgt.

Osmosereceptoren in de hypothalamus registreren een watertekort. Zenuwcellen geven ADH af, zodat er extra water uit de voorurine wordt opgenomen. Ook de bloeddruk stijgt. BPA beïnvloedt ook de afgifte van ADH.

Ghreline van de maagwand stimuleert via de hypothalamus de eetlust. Leptine, een eiwithormoon gemaakt door vetweefsel, laat de eetlust afnemen. Verteringshormonen stimuleren bepaalde klieren, zodat zuren zoals maagzuur worden gevormd.


De meeste lichaamscellen halen hun energie uit de verbranding van glucose. Na een maaltijd neemt de lever veel glucose op uit het bloed in de vorm van glycogeen. Veel hormoonklieren, zoals de alvleesklier, spelen een belangrijke rol bij de glucosehuishouding.

De bèta-cellen van de eilandjes van Langerhans produceren insuline. Insuline bevordert de opname van glucose in cellen en de vorming van glycogeen. Na een maaltijd stimuleert insuline de glucose-opname uit het bloed en de vorming van vetten. De alpha-cellen maken glucagon, die glycogeen omzet in glucose en vetten en eiwitten afbreekt.

Door adrenaline uit het bijniermerg zetten spiercellen glycogeen om in glucose. Ook zorgt adrenaline ervoor dat er vooral bloed naar je spieren gaat, zodat je klaar bent voor actie. Het bijniermerg kan heel plotseling extra adrenaline afgeven.

Bij suikerziekte werkt de insuline of de receptoren voor insuline niet goed, waardoor het bloed veel glucose bevat. Bij diabetes type 1 zijn de bèta-cellen beschadigd, waardoor er te weinig insuline is. Bij diabetes type 2 werken de receptoren niet.


Het centraal zenuwstelsel bevindt zich in het centrum van het lichaam en bestaat uit de neuronen van de hersenen en het ruggenmerg. Het perifeer zenuwstelsel bestaat uit aan- en afvoerende uitlopers van neuronen.

Zowel hersenen als ruggenmerg hebben een wit deel (uitlopers van neuronen) en een grijs deel (cellichamen van miljarden neuronen). De twee helften van de grote hersenen zijn verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest van de hersenen. Het verlengde merg verbindt de hersenen met het ruggenmerg. Cellen van haarvaten in de hersenen vormen samen met astrocyten (gliacellen) de bloed-hersenbarrière.

Je grote hersenen hebben een groot aantal functies. Neuronen van je hersenen geven informatie aan elkaar door in het grijze deel, de hersenschors.

In de primaire motorische schors begint het bedenken van bewegingen. De secundaire motorische schors bevat geheugen-informatie voor bewegingen. Binnenkomende informatie gaat in de hersenen naar sensorische centra in de schors die bij het zintuig horen. Bij gehoor komen impulsen van het oor bij het primaire gehoorcentrum. Het secundaire gehoorcentrum maakt door geheugen-informatie de interpretatie van geluid mogelijk.

De kleine hersenen spelen een rol in het coördineren van bewegingen, in samenwerking met de grote hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg.

De hypothalamus is betrokken bij de homeostase, onder andere door het aansturen van je hypofyse.

De thalamus selecteert welke impulsen van zintuigen naar de verschillende delen van de hersenschors gaan. De thalamus kan bepaalde impulsen remmen, zodat je je bijvoorbeeld beter kan concentreren.

Je ruggenmerg bevat de hoofdzenuwkabels van je lichaam. De uitlopers van neuronen liggen aan de buitenkant, de grijze cellichamen aan de binnenkant. Bij het spinale ganglion zitten de cellichamen van aanvoerende neuronen bij elkaar. De grensstreng en de zwervende zenuw stimuleren of remmen de werking van een aantal organen.

Een reflex is een reactie op een prikkel zonder of voordat er bewustwording optreedt. Reflexen gaan via het ruggenmerg of via de hersenstam. Er zijn aangeleerde en aangeboren reflexen. De weg die een reflex aflegt heet een reflexboog.


Gliacellen voeden en steunen neuronen, bieden bescherming, ruimen beschadigde cellen op en verwijderen stoffen die een rol spelen bij impulsen. Een neuron bestaat uit een cellichaam en een aantal uitlopers: een axon (afvoeren van impulsen) en dendrieten (aanvoeren van impulsen). Bij synapsen schakelen neuronen informatie door naar andere neuronen via een neurotransmitter.

Een sensorische zenuw bevat uitlopers van sensorische neuronen; motorische zenuwen alleen van motorische zenuwcellen. Gemengde zenuwen bevatten beide type uitlopers in één kabel.

90% van de cellen in de hersenen en ruggenmerg zijn gliacellen. Astrocyten regelen de uitwisseling van stoffen tussen neuronen en bloed door de bloedvaten bij actieve neuronen zich te laten verwijden. Oligodendrocyten vormen om uitlopers een myelineschede voor isolatie en snellere geleiding impulsen. Microgliacellen veranderen bij weefselbeschadiging in fagocyten. Ependymcellen bekleden de hersenkamers en het centrale kanaal van het ruggenmerg en produceren hersenvocht en ruggenmergvocht.

Cellen van Schwann spelen een rol bij het herstellen van beschadigde neuronen.


De concentratie ionen binnen en buiten neuronen verschillen, er is een membraanpotentiaal of rustpotentiaal van -70 mV. In rust is de K+ concentratie binnen een neuron hoger en Na+ lager dan buiten de cel. Er treedt lekkage op, maar de natrium-kaliumpomp pompt actief K+ in de cel en Na+ uit de cel in de verhouding 2:3.

De K+ poorten sluiten traag waardoor er hyperpolarisatie is, wat daarna weer wordt hersteld. Dit alles is de actiepotentiaal. In de refractaire periode is het neuron ongevoelig voor nieuwe prikkels.

Bij de actiepotentiaal is er sprake van een alles-of-niets-principe. Een neuron vertaalt verschil in prikkelsterkte in snelheid van aantal actiepotentialen per seconde.

De actiepotentiaal van het een stukje membraan leidt tot de actiepotentiaal van een ander stukje membraan. Deze cascade is een impuls. Door de refractaire periode gaat de impuls maar één kant op.

Hoe dikker de vezel, des te sneller de impulsgeleiding. Ook de myelineschede is van belang. Die wordt onderbroken door een insnoering van Ranvier.


Neuronen geven impulsen aan elkaar door. Tussen het membraan van de axon, het presynaptisch membraan, en het membraan van het andere neuron, het postsynaptisch membraan, zit de synapsspleet, die een neurotransmitter bevat. De neurotransmitter stimuleert of remt de actiepotentiaal. Door een impuls open Ca2+ poorten en stroomt Ca2+ het presynaptische neuron binnen. Neurotransmitters worden geloosd die de Na+ poorten in de postsynaptische membranen openen.

Elk neuron heeft contact met duizende uitlopers van andere neuronen. Om een actiepotentiaal te laten ontstaan is er een optelsom van exciterende neurotransmitters nodig, een summatie, omdat EPSP’s en IPSP niet altijd even hoog zijn. Bepaalde informatiestromen versterken elkaar, terwijl andere informatiestromen juist informatie kunnen tegenhouden.

ADHD wordt waarschijnlijk veroorzaakt in synapsen van de thalamus, die te weinig neurotransmitters hebben.


De indeling in centraal en perifeer zenuwstelsel berust op plaats. Een andere indeling is op functie van de onderdelen. Het animaal zenuwstelsel verzorgt het contact met de omgeving door de informatie uit zintuigen te verwerken en op een juiste manier te koppelen aan je spieren. Het autonoom zenuwstelsel werkt buiten de wil om en heeft als taak het constant houden van het intern milieu, in samenwerking met het hormoonstelsel.

De betrokken organen zijn met het orthosympatisch (actief) zenuwstelsel verbonden via de grensstreng. Met het parasympatisch (rust) zenuwstelsel zijn ze verbonden via de zwervende zenuw. Dit heet dubbele innervatie. Bij ADHD overheerst het orthosympatisch zenuwstelsel.


Je evenwichtsorganen registreren hoe de stand van je hoofd is ten opzichte van de richting van de zwaartekracht en welke bewegingen je hoofd maakt. Vestibulum en drie halfcirkelvormige kanalen zijn gevuld met endolymfe. De maculae in het vestibulum geeft info over rechtlijnige bewegingen. De zintuigcellen hebben zintuigharen in een geleilaag. De kalksteentjes geven de geleilaag traagheid, waardoor zintuigharen buigen en informatie doorgeven aan de hersenen.

Informatie over draaibewegingen van je hoofd komt uit drie halfcirkelvormige kanalen. Ook hier hebben zintuigcellen zintuigharen, die steken in geleiachtige cupula, die vrij heen en weer beweegt. De endolymfe beweegt niet mee, waardoor de zintuigharen buigen en de cellen impulsen sturen naar het evenwichtscentrum.

Het evenwichtscentrum in de hersenstam ontvangt ook informatie uit ogen, gewrichten, pezen, spieren en huid. Al deze informatie gecombineerd maakt het mogelijk om ergens naar te kijken en tegelijkertijd te bewegen. Misselijkheid op de kermis komt door de traagheid van het evenwichtscentrum.

Ook bij de membraanpotentiaal van receptorcellen is er een prikkeldrempel. Hoe sterker de prikkel, hoe meer neurotransmitter vrijkomt. Dit betekent een hogere frequentie van impulsen.

Door langdurig prikkelen boven de prikkeldrempel kan de prikkeldrempel van een receptorcel omhoog gaan. De receptorcel reageert dan minder op de adequate prikkel. Dit heet adaptatie. In elk deel van je lichaam treedt adaptatie op een andere snelheid en manier op.


De oorschelp vangt de geluidstrillingen op en geleidt ze via de gehoorgang het oor in (buitenoor). Het trommelvlies vangt trillingen op van de gehoorgang (middenoor). De drukverschillen tussen buitenoor en middenoor los je op via de buis van Eustachius, de buis van het middenoor naar de keelholte. Een deel van het geluid verplaatst zich via de beenderen van de schedel.

In het middenoor zijn de drie gehoorbeentjes, de hamer, aambeeld en stijgbeugel, verbonden met het trommelvlies.

Via het ovale venster brengen de trillingen van de stijgbeugel de vloeistof in het slakkenhuis in trilling. De twee kanalen tussen het ovale venster en het slakkenhuis werken als drukventielen. Het kleine kanaal tussen beide kanalen bevat endolymfe, verantwoordelijk voor het depolariseren van zintuigcellen. De perilymfe in de grote kanalen hebben hun eigen ionensamenstelling.

Elke plaats op het basilair membraan is gevoelig voor een andere trillingsfrequentie. Het stukje dat trilt, geeft impulsen af aan de hersenen. De hersenen interpreteren een bepaalde toonhoogte. Het waarnemen van het geluidsvolume hangt samen met de sterkte van de geluidsgolven.

De geluidssterkte heeft als eenheid de decibel. De decibelschaal is een logaritmische schaal. De pijngrens ligt op de 120 decibel. Een gehoorbeschadiging betekent dat de zintuighaartjes van de mechanoreceptoren in het slakkenhuis beschadigen. Ze trillen als het ware kapot door te harde geluiden. Ook kunnen spiertjes die aan de gehoorbeentjes vast zitten beschadigen bij overbelasting.

Bewust en onbewust kan je achtergrondgeluiden negeren. Hersenen kunnen invloed uitoefenen op het gehoororgaan. Het basilair membraan verzwakt bepaalde frequenties. De thalamus laat achtergrondruis niet doordringen tot de auditieve schors.


In het donker trekken straalgewijs lopende spiertjes in de iris samen. In het licht trekt de kringspier in de iris van de ogen samen. Pigmentcellen bevatten pigmentkorrels die zich bij fel licht verspreiden.

Een ooglens zit met lensbandjes vast in het straalvormig lichaam. Is deze kringspier ontspannen, dan kan je beter zien in de verte, doordat de lensbandjes strak staan en de lens een plattere vorm krijgt. De brekingsindex wordt dan kleiner. Bij dichtbij zien werkt het precies andersom. De vormverandering van je ooglens bij het scherpstellen heet accommoderen.

Scherp zien doe je vooral met de gele vlek, die recht achter je pupil ligt. Daar zijn alle receptorcellen van het type kegeltje. Zes oogspieren verbonden met het harde oogvlies richten de optische as voortdurend op de plek die je wilt zien. De plek in het netvlies waar de oogzenuw het oog uitgaat, heet de blinde vlek. Hier bevinden zich geen receptorcellen.

Breken de lichtstralen te weinig, dan ben je verziend. Om toch dichtbij scherp te kunnen zien, heb je een bril met een bolle lensvorm nodig. Het tegenovergestelde geldt wanneer je bijziend bent.

Je gebruikt twee manieren om afstand te schatten. Bij de eerste manier pas je onbewust de regels van het perspectief toe. Hetzelfde voorwerp lijkt veraf kleiner dan van dichtbij. De tweede manier is stereoscopisch kijken.


Swap your papers